De diagnose labrumletsel wordt gesteld op basis van meerdere factoren.
De informatie op deze pagina is gecontroleerd door de leden van onze Medische Adviesraad.
De diagnose labrumletsel wordt gesteld op basis van de voorgeschiedenis, het verhaal van de patiënt, het lichamelijk onderzoek en een aantal aanvullende onderzoeken.
Bij het lichamelijk onderzoek wordt gekeken hoe iemand loopt en staat, of er sprake is van disbalans in de spieren rond de heup en of er tekenen zijn dat de klachten uit de rug of knie kunnen komen. Daarnaast wordt passief (degene die het onderzoek doet, beweegt het been) gekeken hoe ver de heup in verschillende richtingen kan bewegen (de range of motion of ROM) en of bepaalde spieren pijnlijk zijn. Dit is niet specifiek om te onderzoeken of er sprake is van labrumletsel, maar om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van de conditie van de heup.
Een test die wel een indicatie kan geven of er sprake is van labrumletsel is de FADIR-test. FADIR staat voor flexie, adductie en interne rotatie. Bij deze test wordt in rugligging de heup 90 graden gebogen waarna de knie naar binnen en het onderbeen naar buiten worden gedraaid. Als tijdens het doen van deze test pijnklachten optreden, kan dit worden beschouwd als een teken dat er sprake kan zijn van labrumletsel. De test is niet 100% nauwkeurig, dus als er geen pijnklachten optreden, betekent dit niet per definitie dat er geen sprake is van labrumletsel.
Ook de FABER-test of Patrick’s test kan een indicatie geven of er sprake is van labrumletsel. FABER staat voor flexie, abductie en externe rotatie. Ook deze test wordt in rugligging gedaan. De te onderzoeken heup en de knie worden gebogen, waarna de enkel op de knie van het andere been wordt gelegd waardoor een spreidhouding van de heup ontstaat. Daarna wordt de knie langzaam naar beneden, richting de onderzoekstafel, geduwd. Als tijdens de test pijn optreedt of als het ene been minder ver kan worden gespreid dan het andere wordt dit beschouwd als een teken dat er sprake kan zijn van labrumletsel. De test is niet 100% nauwkeurig dus als er geen pijnklachten optreden, betekent dit niet per definitie dat er geen sprake is van labrumletsel.
Labrumletsel is niet te zien op een röntgenfoto, maar een vormafwijking (bijvoorbeeld FAI of heupdysplasie) als oorzaak van het labrumletsel wel. Ook kan hierop worden gezien of er sprake is van artrose. Daarom wordt een voorachterwaartse foto van het bekken gemaakt en moet er ook een aanvullende Lauensteinopname (met de benen gespreid) of een opname volgens de Dunn-view (met de heup gebogen en gespreid) worden gemaakt.
Bij twijfel over de diagnose kan een MRI-scan (met arthrogram) worden gemaakt waarbij contrastvloeistof in het gewricht wordt gespoten om het labrum in beeld te brengen.
En er kan een marcaïnisatie worden gedaan. Dit is een injectie met een verdovingsmiddel in het gewricht. Eventueel kan naast een verdovingsmiddel ook een ontstekingsremmend middel worden ingespoten. Als de pijnklachten na de injectie minder of helemaal weg zijn, heb je bevestiging dat de oorzaak van de klachten in het heupgewricht zit.
Zijn de klachten niet minder na de injectie? Dat betekent niet perse dat er niets aan de hand is met de heup. Hoe lang de injectie effect heeft, verschilt per persoon en is ook deels afhankelijk van het ingespoten middel. Het varieert van enkele uren tot een aantal maanden.
Bij labrumletsel is er vaak sprake van pijn in de lies, maar ook pijn aan de zijkant of achterkant van de heup komt voor. De pijn wordt vaak diep van binnen gevoeld. Soms is de pijn aan te wijzen met het ‘C-teken’: hierbij wordt de duim in de liesplooi gelegd terwijl de wijsvinger langs het been naar achter steekt. Bij de linkerhand vormen duim en wijsvinger een C, vandaar de naam.
Daarnaast kan het voelen alsof de heup ‘knakt’. Met name bewegingen waarbij de heup wordt gebogen, kunnen pijnlijk zijn.
Met rust kunnen de klachten overgaan, maar als er sprake is van een labrumscheur of van verbening van het labrum is de kans groot dat de klachten weer terugkomen als je weer actiever wordt.