Op deze pagina lees je meer over de behandeling van FAI en wat daarbij komt kijken.
Deze informatie is gecontroleerd door leden van de Medische Adviesraad van de VAH.
Er zijn verschillende manieren om FAI te behandelen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de conservatieve behandeling en de operatieve behandeling.
Omdat FAI een vormafwijking van de heup is, is de afwijking op zichzelf niet te behandelen zonder operatie. Wel kun je om de afwijking heen leren leven waardoor je minder last hebt van de beperkingen.
Dit kan door bepaalde bewegingen te ontwijken of de activiteiten die de klachten veroorzaken te vermijden of op een andere manier uit te voeren. Zo beperk je het aanlopen van de heup. Daardoor kunnen de klachten die veroorzaakt worden door de irritatie van het labrum afnemen. Dit is een tijdelijk effect. Ga je een vermeden beweging toch weer maken dan is de kans groot dat er opnieuw klachten optreden.
Ook labrumletsel en/of kraakbeenschade herstellen niet vanzelf. Als de klachten meevallen, kun je er wel voor kiezen om hier niets aan te doen en ermee door te lopen. Een aanpassing van het bewegingspatroon kan soms helpen de klachten nog verder terug te dringen.
Een traject bij de fysiotherapeut kan een belangrijke rol spelen bij deze keuze. Daarin kun je leren hoe je kunt bewegen zonder dat de heup aanloopt en werken aan het versterken van de spieren en de rompstabiliteit (core stability).
Twee studies in Engeland, de FAIT-studie1 en de FASHIoN-trial2, hebben laten zien dat een operatie weliswaar een grotere verbetering geeft, maar dat ook fysiotherapie een positief effect heeft op de klachten.
Naar aanleiding van de FAIT-studie wordt geconcludeerd dat 32% van de mensen die een fysiotherapiebehandeling kregen verbetering merkten in het dagelijks leven. In de FASHIoN-trial zag men ook dat er een significante verbetering plaatsvond bij mensen die met behulp van fysiotherapie werden behandeld. Bij deze studies is de fysiotherapeut relatief weinig ingezet (8 sessies gedurende 5 maanden). Het kan zijn dat het positieve effect van fysiotherapie groter is bij vaker behandelen.
Bij de operatieve behandeling zijn er twee mogelijkheden: een kijkoperatie of een open procedure.
De kijkoperatie van de heup, ook wel arthroscopie genoemd, is de meest uitgevoerde operatie bij FAI. Het is een operatie die niet in elk ziekenhuis wordt gedaan, omdat het een technisch lastige operatie is. Het is daarom belangrijk om naar een orthopeed te gaan die er veel ervaring mee heeft.
Om met de camera en instrumenten bij de heup te kunnen komen, worden meestal twee of drie kleine sneetjes gemaakt aan de voor-/zijkant van de heup. Tijdens de operatie ligt de patiënt op een zogenaamde tractietafel. Daardoor kan de heup een klein stukje uit de kom worden getrokken. Dit is nodig om goed tussen de kom en kop te kunnen komen.
Mochten de klachten na de kijkoperatie niet over zijn, bijvoorbeeld door afwijkingen op een plek die tijdens een kijkoperatie niet bereikbaar is, dan kan worden overwogen om later alsnog een open procedure te doen.
Tijdens een kijkoperatie kan een teveel aan bot worden weggehaald en kunnen ook andere problemen in het gewricht worden behandeld. Zo kan het labrum worden hersteld, kunnen losse stukjes bot of kraakbeen (gewrichtsmuizen) worden weggehaald, kan kraakbeenletsel (als dit niet te groot is) worden glad gemaakt en ook aandoeningen van het gewrichtsslijmvlies (synovium) kunnen soms worden behandeld.
Na de operatie mag je een aantal weken minder belasten. Het is afhankelijk van wat er tijdens de operatie is gedaan hoe lang dit het geval is. Meestal gaat het om een periode van twee tot zes weken. Ook wordt soms geadviseerd om de eerste periode de heup niet verder dan 90 graden te buigen en niet naar binnen te draaien om alle weefsels de tijd te geven om te herstellen.
In de FAIT-studie is behandeling met een kijkoperatie vergeleken met behandeling met fysiotherapie1. Daaruit bleek dat bij 51% van de mensen die waren geopereerd sprake was van verbetering in het dagelijks leven tegenover 32% bij de groep die was behandeld met fysiotherapie. Ook de FASHIoN-trial liet betere resultaten zien voor mensen die een kijkoperatie hadden gehad2.
Complicaties
Bij elke ingreep kunnen er complicaties optreden, zo ook bij een kijkoperatie. In een grote studie zijn de complicaties van 36.761 kijkoperaties onderzocht.1 Bij 3,3% van de onderzochte operaties ontstonden er complicaties.
Kneuzing van de schaamzenuw (n. pudendus) en/of beschadiging van de huidzenuw van de buitenkant van het dijbeen (n. cuteneus femoris lateralis) was de meest voorkomende complicatie: bij 0,9% van de operaties.
Kneuzing van de schaamzenuw zorgt voor een doof gevoel in de schaamstreek en gaat in het algemeen na zes tot acht weken over. Dit wordt meestal veroorzaakt door de steun van de tractietafel die tijdens de operatie tussen de benen wordt geplaatst.
Beschadiging van de huidzenuw kan optreden bij het maken van de openingen in de huid en kan een brandend, tintelend of doof gevoel geven aan de buitenkant van het bovenbeen. In veel gevallen herstelt dit vanzelf, maar dat kan lang duren.
Het tijdens de operatie onbedoeld beschadigen van het kraakbeen en/of het labrum kwam in 0,7% van de gevallen voor.
Bij 0,2% van de operaties ontstond een infectie van de wond of van de heup. In het slechtste geval beschadigt de infectie de heup dusdanig dat alleen een kunstheup nog vermindering van de klachten kan geven.
Bij de open procedure, ook wel open dislocatie genoemd, wordt het heupgewricht vanaf de zijkant open gemaakt om de vormafwijking weg te halen. Om het gewricht goed te kunnen bekijken, wordt het stuk bot waar veel spieren aan aanhechten (de grote trochanter of trochanter major genoemd) losgemaakt en opzij geschoven. Vervolgens kan het gewrichtskapsel worden geopend om het heupgewricht te bekijken en de vormafwijking(en) weg te halen. Daarna wordt het kapsel gesloten en wordt de grote trochanter met behulp van schroeven vastgezet aan het bovenbeen. Als laatste wordt de wond gehecht.
Na de operatie mag je de eerste zes weken minder belasten om te zorgen dat de grote trochanter weer goed kan vastgroeien aan het bovenbeen. Ook is het verstandig om je heup niet te ver te buigen, niet te ver naar binnen te draaien en je been niet zelf opzij te bewegen. Zo zorg je ervoor dat de weefsels in en rond je heup goed kunnen herstellen.
Deze operatie wordt steeds minder gedaan. Een ‘global pincer’ zou een indicatie kunnen zijn waarbij deze operatie kan worden gekozen.
Complicaties
Bij de open procedure is er een hoger infectierisico dan bij een kijkoperatie. Ook is er een grotere kans op verkalking van de weefsels rond de heup. In de eerste periode na de operatie treden er vaak meer pijnklachten op dan bij een kijkoperatie.
Het is lang niet altijd nodig om te opereren als iemand FAI heeft. De beslissing om te opereren wordt genomen op basis van de ernst van de klachten en de voorkeuren van de patiënt.
Iemand die geen of weinig klachten heeft, is er waarschijnlijk meer bij gebaat om, al dan niet met behulp van fysiotherapie, te leren leven met de afwijking.
Bij ernstiger klachten kun je eerst met fysiotherapie proberen of de klachten verminderen. Is dit niet het geval en zijn de klachten dusdanig dat ze opwegen tegen de operatie, de revalidatie en de onzekerheid over het resultaat, dan kan worden besloten om een operatie in te plannen.
Bij de FAIT-studie bleek dat 51% van de onderzochte mensen een positief resultaat van een kijkoperatie ervaart1. Ook de FASHIoN-trial laat verbetering zien bij mensen die een kijkoperatie hebben gehad.2 Het grootste probleem bij de kijkoperatie is dat mensen soms klachten houden: dezelfde klachten als voor de operatie of nieuwe klachten als gevolg van de operatie. Waar dat door komt, is moeilijk te zeggen. Daarnaast is er bij een operatie altijd kans op complicaties.
FAI geeft een verhoogd risico op artrose, met name bij de cam-variant. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat er geen bewijs is dat dit risico kan worden verlaagd met een operatie. Het is daarom ook zeer de vraag of het zinvol is om iemand die al artrose heeft nog op deze manier te opereren want de artrose wordt daar niet mee verholpen.
Hoe meer artrose er is, hoe minder goed het resultaat van een kijkoperatie is. Daarbij speelt ook mee hoe oud iemand is. Bij een jong iemand is het wellicht nog het proberen waard om na te gaan of de klachten met een kijkoperatie kunnen worden verminderd. Bij een wat ouder iemand is de kans op succes klein als er al sprake is van artrose. Dan kan beter worden gekeken of een heupprothese een optie is.
Er is geen harde leeftijdsgrens voor een kijkoperatie. Wel kiest een deel van de artsen er bij mensen boven de 40 jaar voor om een eventuele labrumscheur niet meer te hechten. Dit doen ze omdat de kwaliteit van het weefsel op die leeftijd dusdanig is afgenomen dat het vaak niet goed meer lukt. Zij kiezen er dan voor om het labrum te verwijderen.
In de eerste drie maanden na een operatie merk je de meeste vooruitgang omdat je dan de grootste stappen zet in het revalidatieproces (zoals het meer mogen gaan belasten, afbouwen van kruklopen, minder bewegingsbeperkingen, enz). Maar pas na zes tot twaalf maanden kun je echt beoordelen wat het eindresultaat is en of de operatie is geslaagd. Het proces van weefselherstel doorloopt verschillende fases, die bij elkaar opgeteld bij dit soort operaties tot een jaar kunnen duren.
Afhankelijk van wat er tijdens de operatie is gedaan, mag je wel of niet direct belasten na de operatie. In de meeste gevallen is het in ieder geval nodig om vier weken met krukken te lopen. Is het labrum hersteld dan mag je de heup de eerste zes weken na de operatie niet verder buigen dan 90 graden om het labrum niet te veel onder druk te zetten.