Als je FAI hebt of als je ervoor bent behandeld, heb je misschien nog vragen over de toekomst. Daar geven we op deze pagina antwoord op.
Deze informatie is gecontroleerd door leden van de Medische Adviesraad van de VAH.
Het te veel aan bot kan niet terugkomen als dit is weggehaald. Er kan wel opnieuw labrumletsel ontstaan, bijvoorbeeld doordat de hechtingen losraken of doordat het opnieuw scheurt want een gehecht labrum wordt nooit meer zo sterk als een onbeschadigd labrum. Ook kan er op termijn artrose ontstaan en kunnen er botuitsteeksels (osteofyten) worden gevormd.
Als je FAI hebt, heb je een verhoogd risico op het vroegtijdig (jonger dan 60-65 jaar) ontstaan van artrose. Of je wel of niet geopereerd bent, maakt hierbij niet heel veel uit, al is de hoop wel dat het bijtijds verwijderen van het te veel aan bot deze kans weer verkleint. Bij de cam-variant is dit risico op artrose hoger dan bij de pincer-variant.
De ernst van de afwijking en de activiteiten zijn hierbij van invloed. Hoe actiever iemand is, hoe zwaarder het kraakbeen wordt belast. Het kan daarom belangrijk zijn om bij het kiezen van activiteiten rekening te houden met de heup en deze niet te zwaar te belasten. Ook een gezond gewicht en een goede spierconditie dragen hieraan bij.
Je kunt met FAI heel veel sporten doen. Wel is het verstandig om rennen en springen (schokbelasting) te vermijden en het maken van extreme bewegingen te voorkomen. Voetbal, vechtsporten, tennis en hockey kunnen de klachten verergeren.
Een goede optie is de crosstrainer. Daarbij is geen sprake van schokbelasting en maak je geen extreme bewegingen terwijl je wel je spieren en conditie kunt trainen.
Ook hierbij geldt dat het onder meer afhankelijk is van hoe ernstig de afwijking is. Als je een van de bovengenoemde sporten doet zonder dat je last hebt van je heup dan hoef je daar niet zomaar mee te stoppen. Twijfel je over een specifieke sport en/of beweging dan kun je altijd je orthopeed en/of fysiotherapeut om advies vragen.
Als het tijdens een operatie is gelukt om alles goed te repareren en je bent goed hersteld dan zijn er op het gebied van sporten geen beperkingen meer. Wel kan het verstandig zijn om bij het kiezen van een sport rekening te houden met bijvoorbeeld een hersteld labrum. Dit is minder sterk dan een gezond labrum waar nooit problemen mee zijn geweest dus kan het bij extreme bewegingen opnieuw beschadigd raken.
Als je samen met je arts kiest voor een bepaalde behandeling heb je daar natuurlijk ook een bijbehorende verwachting van het resultaat bij. Helaas komt het soms voor dat deze verwachting niet uitkomt. Dat kan zijn doordat er een groter probleem blijkt te zijn dan gedacht, door complicaties die optreden als gevolg van de behandeling of door een onbekende reden.
De eerste stap is dan om met je arts te bespreken wat er aan de hand is en samen te onderzoeken welke mogelijkheden er nog zouden kunnen zijn om daar iets aan te doen. Trainen onder begeleiding van een fysiotherapeut kan bijvoorbeeld helpen om spierzwakte te verminderen zodat je bewegingspatroon en houding verbeteren. Ook het losmaken van bepaalde spier(groep)en rond de heup door een fysiotherapeut kan verlichting van klachten geven.
Bij de tips vind je informatie over hoe je een fysiotherapeut kunt vinden en wat de toegevoegde waarde van fysiotherapie kan zijn bij heupklachten.
Het kan ook zijn dat er een extra operatie nodig is, bijvoorbeeld omdat blijkt dat er de eerste keer onvoldoende bot is weggehaald of er opnieuw labrumletsel is ontstaan. Of omdat je heup dusdanig achteruit is gegaan dat alleen een kunstheup nog verlichting van de klachten kan geven.
Eventueel kun je ook denken aan een second opinion: je vraagt dan een andere arts om mee te kijken naar jouw dossier en op basis van zijn of haar expertise een advies te geven. Het recht op een second opinion is in de wet vastgelegd. Je behandelend arts moet dan ook meewerken aan het regelen van een second opinion, tenzij hij of zij een goede reden heeft om dat niet te doen. Meer informatie over een second opinion vind je bij de Patiëntenfederatie Nederland.
Als de oorzaak van de resterende (pijn)klachten niet wordt gevonden, is dat vaak heel moeilijk te verwerken. Bovendien worden chronische (pijn)klachten sterk beïnvloed door negatieve emoties, zoals onzekerheid, angst en stress. Maar chronische pijn los je niet op door even 'verplicht opgewekt' te zijn. Wat wel helpt, is proberen te zorgen dat je, zo nodig met specifieke pijnmedicatie, 'beter in je vel' komt te zitten. Kortom: positieve ervaringen opdoen die ervoor kunnen zorgen dat je beter bestand bent tegen je (pijn)klachten.
Bij chronische pijn is het verleidelijk om veel rust te nemen. Dat is echter geen goed idee. Rust geeft namelijk slechts tijdelijk verlichting, want het oude pijnniveau komt weer terug, terwijl je lichamelijke conditie door de rust achteruit gaat. Daarom is het bij chronische pijn (maar natuurlijk ook in andere situaties) van belang om te blijven bewegen. Kies een vorm van lichaamsbeweging die bij je past en waar je plezier in hebt, dat maakt het ook op de langere termijn makkelijker vol te houden.
Angst om te bewegen (en om daardoor pijn te krijgen) is helemaal niet raar en kan worden overwonnen. Zoek daarvoor deskundige hulp, bijvoorbeeld bij een psychosomatisch fysiotherapeut, en probeer stapje voor stapje de hoeveelheid beweging op te voeren. Vermijd te grote inspanningen, die zorgen namelijk voor een terugslag.
Bewegen kan op deze manier niet alleen een gezonder lichaam opleveren, maar ook plezier en sociale contacten. Ook met een lichamelijke beperking kun je sporten. Door het hele land organiseren zo'n 750 sportverenigingen die zijn aangesloten bij Gehandicaptensport Nederland op allerlei niveaus sportactiviteiten voor mensen met een (lichamelijke) beperking. Kijk voor meer informatie over sporten met een handicap op de website van Gehandicaptensport Nederland.
Er zijn ook boeken over het leren omgaan met pijn. In ‘Pijn & het brein’ van Annemarieke Fleming en Joke Vollebregt wordt in begrijpelijke taal uitgelegd hoe het pijnsysteem van je lichaam werkt. Ook worden manieren beschreven hoe je je activiteiten kunt opbouwen als je chronische pijn hebt en hoe je je uitgeputte energiereserves kunt opbouwen. In Heupge(w)richt 77 (september 2016) staat een recensie over dit boek.
In ‘De pijn de baas’ van dr. Frits Winter wordt een aantal dingen uitgelegd over pijn en belastbaarheid en staan handvatten om je leven zo in te delen dat het makkelijker wordt om met de pijn en beperkingen om te gaan.
Er is en wordt heel veel onderzoek gedaan naar FAI en alles wat daarmee te maken heeft. Omdat het lastig kan zijn om te beoordelen wat wel en niet klopt, zetten we de onderzoeken die we hebben gebruikt bij het schrijven van de informatie op deze website op een rijtje.
Vormen van FAI - Beck et al
Beck et al hebben de manier onderzocht waarop de verschillende vormen van FAI schade veroorzaken aan de heup. Ze onderzochten hiervoor 149 heupen in een open dislocatie. Alleen de heupen met alleen een cam-variant en alleen een pincer-variant zijn meegenomen in deze studie. Dit waren in totaal 42 heupen.
Cam-variant
Bij 26 heupen werd een cam-variant gezien tijdens de operatie. De meeste schade bevond zich aan de voorkant van de heup. Bij alle heupen was het labrum losgekomen van het kraakbeen van de kom. Dit had bij een aantal heupen al geleid tot schade aan het kraakbeen. Vermoedelijk laat het labrum los doordat het bij beweging omhoog wordt gedrukt door de afwijkende vorm van de heupkop. Daardoor komt er veel druk te staan op de verbinding tussen het labrum en het kraakbeen in de kom. Het labrum zat nog wel goed vast aan de rand van de kom.
Bij 62% van de heupen met een cam-variant werd ook schade gevonden aan de achterkant van de heupkop. Bij 31% van de heupen werd schade gevonden aan de achterkant van de kom. Dit kan worden verklaard doordat bij cam-impingement de heupkop uit de kom wordt gedrukt als de heup verder wordt gebogen terwijl hij aanloopt. Daardoor komt er meer druk op de achterkant van de kop en kom te staan. Dit kan op termijn voor beschadiging zorgen.
Pincer-variant
Bij 16 heupen werd een pincer-variant gezien tijdens de operatie. Bij die heupen bevond de schade zich meestal op een smalle plek, daar waar de pincer zat. Bij de meeste heupen was het labrum, dat normaal flexibel is, op de plek van de pincer verbeend.
Bij de pincer-variant vangt het labrum als een soort bumper de botsing met de femurhals op. Hierdoor komt het labrum knel te zitten tussen de femurhals en het bot van de heupkom. De kracht die daarbij wordt uitgeoefend werkt door tot in het kraakbeen van de kom. Doordat er bij herhaling van de beweging steeds kleine trauma’s ontstaan aan het labrum verbeent het naarmate dit vaker gebeurt.
Oorzaak van FAI - Packer et al
Packer et al hebben onderzoek gedaan naar de oorzaak van FAI. Daarvoor hebben ze gekeken naar de uitkomsten van andere studies en die op een rijtje gezet. Zij concluderen dat er aanwijzingen zijn dat de cam-variant in de vroege tienerjaren ontstaat. Mogelijk speelt de manier waarop de heup in die periode wordt belast met (veel) rennen en springen en de gevoeligheid van de heupkop en/of de groeischijf hierbij een rol. Het is echter niet duidelijk wat het precieze effect van de belasting is en waar de grens ligt als het gaat om te veel activiteit.
Twee van de door Packer et al beschreven studies zijn uitgevoerd in Nederland. Onderzoek van Agricola et al bij de jeugdselectie van een grote voetbalclub liet zien dat er bij hen vaker sprake was van een cam dan bij leeftijdsgenoten die niet op hoog niveau voetbalden. In een ander artikel schrijven Agricola et al dat te zien is dat de cam zich in de loop van de groei ontwikkelt en dat die ontwikkeling stopt als de groeischijf van de heup is gesloten. Dit versterkt het vermoeden dat sporten met hoge impact van invloed is op de ontwikkeling van een cam-impingement.
Voorkomen van FAI - Packer et al en Gosvig et al
In het hierboven genoemde artikel van Packer et al worden meerdere onderzoeken beschreven die iets zeggen over het voorkomen van vormafwijkingen aan de heup die passen bij de cam-variant. Daaruit blijkt dat dit voor mannen varieert van 9% tot 25% en voor vrouwen van 3% tot 10%.
Onderzoek van Gosvig et al, ook genoemd door Packer et al, naar vormafwijkingen bij 4.151 inwoners van de wijk Østerbro in Kopenhagen liet bij 15,2% van de mannen en 19,4% van de vrouwen een pincer-variant zien. Omdat de deelnemers uit zo’n klein gebied komen, kan het zijn dat dit voor andere gebieden anders is.
Palmer et al vermelden in hun artikel over de FAIT-studie dat nog geen 25% van de mensen met FAI ook daadwerkelijk klachten krijgen.
Erfelijkheid - Pollard et al
Pollard et al hebben gekeken naar het voorkomen van cam en pincer bij 96 broers en zussen van 64 mensen die zijn behandeld in verband met FAI. Ze concludeerden dat broers en zussen van iemand met een cam-variant een 2,8 keer zo grote kans hebben om ook deze afwijking te hebben, in vergelijking met de controlegroep. Broers en zussen van iemand met een pincer-variant hebben volgens dit onderzoek een kans die twee keer zo groot is om dezelfde afwijking te hebben.
Het is echter onduidelijk in hoeverre activiteiten (bijvoorbeeld sporten met een hoge impact) binnen het gezin een rol hebben gespeeld bij het ontwikkelen van FAI, waardoor niet met volledige zekerheid is te zeggen dat er sprake is van een erfelijke afwijking.
Fysiotherapie of kijkoperatie - Palmer et al en Griffin et al
In twee studies in Engeland, de FAIT-studie en de FASHIoN-trial, is gekeken naar het verschil in resultaat tussen een behandeling met fysiotherapie en behandeling met een kijkoperatie.
Palmer et al concluderen naar aanleiding van de FAIT-studie dat 32% van de mensen die een fysiotherapiebehandeling kregen verbetering merkten in het dagelijks leven. 51% van de mensen die een kijkoperatie ondergingen, gaven aan dat ze verbetering merkten in het dagelijks leven.
In de FASHIoN-trial zagen Griffin et al ook dat er een significante verbetering plaatsvond bij behandeling met fysiotherapie en ook bij behandeling met een kijkoperatie.
Voor beide studies geldt dat er relatief weinig fysiotherapiebehandelingen zijn gegeven (8 sessies gedurende 5 maanden) en dat het mogelijk is dat het positieve effect van fysiotherapie groter is als er vaker wordt behandeld. Ook hebben beide studies naar een beperkte periode gekeken (8 en 12 maanden). Wat de beste behandeling op lange termijn is, is na deze studies niet te zeggen.
Complicaties bij een kijkoperatie - Nakano et al
Bij elke ingreep kunnen er complicaties optreden, zo ook bij een kijkoperatie. Nakano et al hebben de complicaties van 36.761 kijkoperaties onderzocht. Bij 3,3% van de operaties ontstonden er complicaties.
Kneuzing van de schaamzenuw (n. pudendus) en/of beschadiging van de huidzenuw van de buitenkant van het dijbeen (n. cuteneus femoris lateralis) was de meest voorkomende complicatie: bij 0,9% van de operaties.
Kneuzing van de schaamzenuw zorgt voor een doof gevoel in de schaamstreek en gaat in zes tot acht weken over. Dit wordt meestal veroorzaakt door de steun van de tractietafel die tijdens de operatie tussen de benen wordt geplaatst.
Beschadiging van de huidzenuw kan optreden bij het maken van de openingen in de huid en kan een brandend, tintelend of doof gevoel geven aan de buitenkant van het bovenbeen. In veel gevallen herstelt dit vanzelf, maar dat kan lang duren.
Het tijdens de operatie onbedoeld beschadigen van het kraakbeen en/of het labrum kwam in 0,7% van de gevallen voor.
Bij 0,2% van de operaties ontstond een infectie van de wond of van de heup. In het slechtste geval beschadigt de infectie de heup dusdanig dat alleen een kunstheup nog vermindering van de klachten kan geven.