Bij heupdysplasie (wat letterlijk 'slecht gevormde heup' betekent) wordt de heupkop onvoldoende overdekt door de heupkom. De kop zit meestal wel op de juiste plaats in de kom, maar de kom (en soms ook de kop) is onvoldoende ontwikkeld, waardoor het heupgewricht niet goed werkt. Bij ernstige gevallen staat de heupkop daarbij zelfs bijna of helemaal uit de kom. Dit wordt heupluxatie genoemd.
De medische benaming van heupdysplasie is jarenlang 'congenital dysplasia of the hip (CDH)' of 'congenitale (= aangeboren) heupdysplasie' geweest. Deze benaming geeft echter geen goed beeld van het verloop van het ontstaan van heupafwijkingen. Daarom spreekt men nu van 'developmental dysplasia of the hip (DDH)' of 'dysplastische heupontwikkeling'. Deze benaming omvat zowel heupdysplasie als heupluxatie en wordt gezien als een ontwikkelingsstoornis van het heupgewricht.
Heupdysplasie is een betrekkelijk veel voorkomende afwijking die voorkomt bij circa 20 op de 1.000 pasgeborenen. Bij 1 op de 1.000 pasgeborenen is ook sprake van heupluxatie.
Heupdysplasie kan ertoe leiden dat een kind moeite krijgt met lopen en staan. Bij (jong)volwassenen kan het leiden tot vroegtijdige slijtage van de heup. Een tijdige behandeling kan dit voorkomen. In ernstige gevallen van heupdysplasie, waarbij ook sprake is van ontwrichting van de heup (heupluxatie) zal eerst de luxatie moeten worden verholpen voordat de dysplasie kan worden behandeld.
Klachten
In sommige gevallen wordt heupdysplasie dus niet op babyleeftijd ontdekt. De kans bestaat dan dat er op tiener- of jongvolwassen leeftijd alsnog klachten ontstaan. Heupdysplasie kan leiden tot een grote variëteit aan klachten. Soms blijft het bij een moeilijk te omschrijven soort vermoeidheid in het heupgebied, maar meestal treden er ook pijnklachten op, bijvoorbeeld in de vorm van een zeurende of stekende pijn in de lies- of bilstreek. Ook pijn in het bovenbeen, de knie en de onderrug kan worden veroorzaakt door heupdysplasie. Meestal treedt de pijn op tijdens lopen en staan en soms ook in een zittende houding. Toch kan het bij een lichte dysplasie geruime tijd duren voordat er pijnklachten optreden en soms blijven ze gewoon weg!
Meestal wordt de heup geleidelijk aan minder beweeglijk. Het buigen van de heup en het kruisen en spreiden van de benen wordt moeilijker, waardoor dagelijkse activiteiten zoals het aantrekken van kousen en schoenen, het halen van de trein en het beoefenen van een sport steeds moeizamer gaan. Zeker als hierbij ook nog veel pijnklachten optreden, is het wel duidelijk dat heupdysplasie het hebben van een 'normaal leven' behoorlijk kan belemmeren. Daar komt bij dat niet-behandelde heupdysplasie kan leiden tot vroegtijdige slijtage (artrose) van de heup.
Risicofactoren
De oorzaken van het ontstaan van heupdysplasie en heupluxatie zijn niet duidelijk. Wel is bekend dat deze afwijkingen niet overal op aarde evenveel voorkomen. Zo is heupdysplasie in Azië en Afrika zeer zeldzaam, maar komt het relatief vaker voor in de noordelijke delen van Europa. Heupdysplasie komt bij ons voor bij 20 op de 1.000 baby's en is daarmee één van de meest voorkomende aangeboren afwijkingen. Bij 1 op de 1.000 baby's is ook sprake van een heupluxatie.
Ook komt heupdysplasie vaker voor bij meisjes dan bij jongens (80% respectievelijk 20%) en gaat het meestal om de linkerheup. De kans op een heupafwijking is groter indien er in de familie eerder aangeboren heupafwijkingen zijn voorgekomen en wanneer de baby tijdens de zwangerschap in een stuitligging heeft gelegen. Na een stuitligging komt heupdysplasie vijf maal zo vaak voor. Soms komt een heupafwijking voor in combinatie met andere aangeboren afwijkingen, zoals spina bifida (open ruggetje), klompvoetjes of torticollis (scheefhals).
Erfelijkheid
Aangeboren heupdysplasie is een erfelijke aandoening. Dat betekent dat deze aandoening via erfelijk materiaal doorgegeven kan worden aan het nageslacht. Hoe groot die kans is, valt echter moeilijk te voorspellen, want aangeboren heupdysplasie (en -luxatie) zijn zogenaamde multifactoriële aandoeningen, die worden veroorzaakt door een ingewikkeld samenspel van verschillende (= multi) factoren, zowel genetische als factoren van buitenaf.
Als bij jou een aangeboren heupafwijking is vastgesteld en je hebt (jonge) kinderen, dan kan het zinvol zijn om hen (nogmaals) door middel van röntgenonderzoek te laten controleren. Als je later nog kinderen krijgt, is het van belang dat zij na de geboorte extra nauwkeurig worden onderzocht door middel van een echografisch of röntgenonderzoek. Hiermee kan een eventuele afwijking vroegtijdig worden opgespoord en kan de behandeling op tijd beginnen.
Op deze jonge leeftijd is de behandeling van heupdysplasie wezenlijk anders. Deze bestaat met name uit het spreiden van de beentjes door middel van een spreidmiddel. We hebben op deze website ook informatie over de behandeling van heupdysplasie bij baby's en kleuters staan. Voor meer informatie over erfelijkheid kun je kijken op de website van het Erfocentrum.