Als uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van DHO is het afhankelijk van de ernst van de afwijking en de leeftijd van het kind of er meteen wordt gestart met een behandeling. We maken hierbij onderscheid tussen heupdysplasie en heupluxatie en -subluxatie en tussen behandeling voor de leeftijd van 1 jaar en behandeling vanaf de leeftijd van 1 jaar.

In 2021 is de 'Richtlijn DDH bij kinderen onder één jaar' gepubliceerd. In deze richtlijn staat hoe kinderen tot 1 jaar moeten worden behandeld als ze heupdysplasie en/of heup(sub)luxatie hebben. Soms besluit een behandelend kinderorthopeed om af te wijken van de richtlijn. Hier moeten ouders altijd over worden geïnformeerd en het moet ook beargumenteerd worden vastgelegd in het dossier van het kind.

De richtlijn is ontwikkeld op verzoek van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV) door onder andere leden van de Werkgroep Kinderorthopedie (WKO) van de NOV (kinderorthopeden), een jeugdarts, een kinderradioloog en de VAH.

Voor de behandeling van kinderen vanaf 1 jaar is er geen richtlijn. Wel heeft de WKO al in 2016 een leidraad ontwikkeld voor de behandeling van heupdysplasie en/of heup(sub)luxatie die ook van toepassing is bij deze kinderen.

De informatie op deze website volgt de richtlijn voor kinderen tot 1 jaar en de leidraad voor kinderen vanaf 1 jaar. De volledige richtlijn inclusief de onderbouwing is te vinden in de Richtlijnendatabase. De leidraad van de WKO is beschikbaar voor leden van de WKO, maar wordt verder niet gepubliceerd.

De richtlijn schrijft voor dat behandeling van heupdysplasie en/of heup(sub)luxatie moet worden gedaan door in een kinderorthopedisch netwerk met een DDH-behandelteam. Sinds 2021 kunnen ziekenhuizen zich hiervoor aanmelden. De NOV controleert of de ziekenhuizen voldoen aan de criteria die hiervoor gelden en zal als alles rond is een overzicht van deelnemende ziekenhuizen publiceren. Het is nog niet bekend wanneer het eerste overzicht wordt gepubliceerd.

De behandeling wordt uitgevoerd door een DDH-behandelteam. Dit team bestaat uit minimaal twee (kinder)orthopedisch chirurgen die bekwaam zijn in de behandeling van DHO en lid zijn van de WKO, een Graf echo bekwame (kinder)radioloog en gipsverbandmeesters en/of een instrumentmaker.

Voor het onderzoeken en de behandeling van je kind heeft de medisch specialist jouw toestemming nodig. De wet schrijft dit voor. Je hebt recht op alle informatie die nodig is om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Blijf dus vragen stellen als iets niet duidelijk is.

Schrijf eventuele vragen alvast van tevoren op, dan hoef je niet bang te zijn dat je tijdens het gesprek iets vergeet. Weet je niet zeker of je alles wat er wordt besproken, gaat onthouden? Geef dan aan dat je het gesprek met de arts wilt opnemen. Voor privégebruik van deze opname hoef je in principe geen toestemming te vragen aan de arts, maar het is wel zo netjes om het aan het begin van het gesprek even te melden. Je mag de opnames niet zomaar openbaar maken. Meer informatie hierover lees je op de website van de Patiëntenfederatie Nederland.

De informatie op deze pagina is gecontroleerd door de leden van onze Medische Adviesraad. 

Bij stabiele heupdysplasie (op de echo gemeten als Graf 2B of Graf 2C) bij een kind van 3-4 maanden wordt een afwachtend beleid gevoerd. Dit wil zeggen dat er niet direct een spreidbehandeling wordt gestart, maar dat elke zes weken een echo wordt gemaakt om te kijken of de heup uit zichzelf verbetert.

Is er na zes of twaalf weken geen sprake van verbetering of is de afwijking groter geworden? Dan wordt alsnog een spreidbehandeling gestart. Door de benen te spreiden met behulp van een spreidmiddel wordt de heupkop goed in de kom geplaatst. Daardoor wordt hij gestimuleerd om zich goed te ontwikkelen.

De reden dat bij stabiele heupdysplasie wordt gekozen voor een afwachtend beleid is dat uit onderzoek is gebleken dat 80-90% van de heupen met deze afwijking ook zonder behandeling herstelt. Door niet direct te starten met een behandeling, maar de heupen eerst een vooraf bepaalde periode te observeren, kan veel overbehandeling worden voorkomen.

Het kan zijn dat de behandelend kinderorthopeed ervoor kiest af te wijken van de richtlijn. Hier moeten ouders altijd over worden geïnformeerd en het moet ook beargumenteerd worden vastgelegd in het dossier van het kind.

Bij een grote afwijking wordt wel direct gestart met een spreidbehandeling.

Ook tijdens de spreidbehandeling wordt elke zes weken een echo gemaakt om te controleren of de heup zich goed ontwikkeld. Is een echo niet meer mogelijk door de verbening van de heupkop dan wordt een röntgenfoto gemaakt.

De spreidbehandeling wordt beëindigd als de heup is genormaliseerd (Graf 1A op een echo of een AC-hoek kleiner dan 25 graden op een röntgenfoto) of als een kind 1 jaar wordt.

Er zijn geen aanwijzingen dat het beter is voor de ontwikkeling van de heup om de spreidbehandeling af te bouwen. Daarom wordt dit in de richtlijn niet geadviseerd.

Een spreidbehandeling houdt in dat met behulp van een spreidmiddel de benen worden gespreid zodat de heupkop goed in de heupkom wordt geplaatst. Daardoor wordt de heupkom gestimuleerd om zich goed te ontwikkelen.

De spreidbehandeling is over het algemeen niet pijnlijk, maar kinderen kunnen in het begin wel last hebben van spierpijn en het wennen aan de nieuwe houding. Dit duurt enkele dagen tot een week. Hiervoor mag kinderparacetamol worden gegeven volgens de dosering op de verpakking. Ook kan het helpen om de eerste dagen een rolletje onder de benen te leggen zodat deze niet zo hangen. Dit moet na de eerste wenperiode wel weer worden afgebouwd om de behandeling niet in de weg te zitten.

Het dragen van een spreidmiddel hoort na de wenperiode pijnloos te zijn. Als je de indruk hebt dat je kind toch pijn heeft of blijft houden, neem dan contact op met het ziekenhuis.

De spreiding van de benen in de spreider mag niet geforceerd gebeuren, want hierdoor kunnen doorbloedingsstoornissen in de heupkop ontstaan! Sommige artsen adviseren om de start van de spreidbehandeling in enkele dagen op te bouwen. Overleg dit met de behandelend arts.

Het spreidmiddel moet dag en nacht, dat wil zeggen 23 uur per dag (23/7), worden gedragen. Dit betekent dat het spreidmiddel alleen af mag bij het in bad doen en tijdens het verschonen! Alleen als de arts of instrumentmaker andere instructies heeft gegeven, mag je hiervan afwijken. Soms wordt bij een (sub)luxatie geadviseerd het spreidmiddel 24 uur per dag (24/7) te dragen. Als dit het geval is, mag het dus niet af! Ook niet tijdens het verschonen of om in bad te gaan.

Meestal duurt een spreidbehandeling in verband met heupdysplasie vier tot zes maanden. Als de dysplasie wordt ontdekt na de leeftijd van zes maanden kan de behandeling langer duren. Na de leeftijd van twaalf maanden heeft spreiden geen bewezen toegevoegde waarde ten opzichte van niet spreiden. Daarom wordt er steeds vaker voor gekozen om rond de eerste verjaardag te stoppen met de spreidbehandeling.

Uiteraard zijn ook hier uitzonderingen mogelijk en wordt gekeken naar het individuele kind om te bepalen of dit wel of niet een optie is. Sommige kinderorthopeden kiezen ervoor om het spreidmiddel in de laatste periode alleen nog in bed te dragen.

Er zijn een paar dingen om op te letten tijdens de spreidbehandeling.

Optillen

Je kunt je kind uiteraard gewoon optillen en vasthouden. De beentjes mogen ook gewoon worden aangeraakt. Het enige dat niet mag, is het strekken van de heupen.

Het is aan te raden om je kind bij het oppakken rollend via de zij op te tillen. Dit helpt bij het ervaren van de mogelijkheid om te rollen en bevordert daardoor de motorische ontwikkeling. Wissel hierbij het rollen naar links en rechts af.

Bij de algemene tips vind je een video over de motorische ontwikkeling waarin dit wordt uitgelegd en hoe je de motorische ontwikkeling kunt stimuleren.

Verschonen

Til je kind bij het verschonen van de luier NIET aan de benen omhoog, maar maak gebruik van de techniek van het draaiend of roterend verzorgen. Daarmee voorkom je dat de heupen worden gestrekt en wordt de motorische ontwikkeling gestimuleerd.

Aan- en uitdoen van de spreider

Heeft je kind een afwijking aan één kant? Maak dan bij het aandoen van de spreider eerst de kant waar de afwijking zit vast en daarna de andere kant. Bij het afdoen van de spreider doe je het omgekeerde: je maakt eerst de kant zonder afwijking los en daarna de kant met afwijking. Ook bij het aandoen van kleding kun je deze volgorde aanhouden.

Voorkom belemmering van de spreidhouding

Het is belangrijk dat de benen tijdens de spreidbehandeling onbelemmerd opzij kunnen vallen. Dan heeft de behandeling het meeste effect. Trek daarom geen strakke broeken aan, maar kies voor soepele stof die geen druk geeft op de benen en de spreider. Ook de slaapzak moet voldoende ruimte bieden voor de benen om te kunnen spreiden. Ligt je kind in de wieg door de spreidhouding met de benen tegen de zijkant? Dan is het tijd voor een groter bed. Ook in de wandelwagen en de autostoel mogen de benen geen steun vinden aan de zijkant.

Pijn tijdens de behandeling

De spreidbehandeling doet over het algemeen geen pijn. Wel kan in de eerste dagen na het aanmeten (of verstellen) van de spreider spierpijn optreden. Hiervoor kun je kinderparacetamol geven volgens de dosering op de verpakking. Als de benen erg in de lucht bungelen, kun je er een opgerolde handdoek onder leggen om ze te ondersteunen. Maak deze rol iedere dag wat dunner om de ondersteuning weer af te bouwen want de spreider werkt het beste als de benen volledig kunnen spreiden.

Autostoel

Afhankelijk van het type spreider past je kind wel of niet meer in de Maxi-Cosi. Zelfs als het nog wel past, kan het verstandig zijn deze niet te lang achter elkaar te gebruiken omdat de benen naar elkaar toe worden gedrukt. Kijk bij de algemene tips voor informatie over het vervoeren van een kind met een spreidmiddel in de auto.

Meten en wegen

Op het consultatiebureau wordt je kind bij elk bezoek gewogen en gemeten om de groei bij te houden. De al eerder genoemde Richtlijn Heupdysplasie voor de Jeugdgezondheidszorg besteedt hier ook aandacht aan.

Bij het meten van de lengte worden de benen gestrekt. Tijdens de spreidbehandeling mogen de heupen NIET worden gestrekt. Daarom kan de lengte in die periode niet worden gemeten. Als alternatief voor het volgen van de groei kan de schedelomtrek worden gemeten.

Wegen wordt in principe met het spreidmiddel aan gedaan, tenzij de kinderorthopeed heeft aangegeven dat hij hiervoor mag worden afgedaan. Eventueel kun je thuis, als het spreidmiddel toch even af is om te verschonen, met de keukenweegschaal wegen hoeveel het weegt. Dat gewicht kan dan bij de weging op het consultatiebureau van het gewicht worden afgetrokken.

Het advies om te wegen met spreidmiddel aan staat ook op de website van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid.

Vaccineren

Omdat de spreidbehandeling plaatsvindt in het eerste levensjaar kan deze samenvallen met een aantal vaccinatiemomenten. Ook met een spreidmiddel aan heeft het bij kinderen van nul tot twaalf maanden de voorkeur om in de bovenbenen te prikken. De Richtlijn Heupdysplasie adviseert wel dat de JGZ-medewerker ouders uitleg geeft over de verschillende mogelijkheden op het gebied van vaccineren en in overleg met de ouders bepaalt waar de vaccinatie wordt geplaatst.

Er zijn verschillende spreidmiddelen op de markt. De behandelend kinderorthopeed houdt bij het kiezen van het spreidmiddel rekening met de leeftijd van het kind en de ernst van de afwijking. Wil je weten waarom de arts voor een bepaald middel kiest, vraag hem of haar hier dan naar.

In Nederland worden vier spreidmiddelen veel gebruikt. Dit zijn de Pavlik-bandage, de Campspreider, de dr. Visser-spreidbeugel en de Hilgenreinerbeugel. Naast deze spreiders worden in een paar ziekenhuizen ook nog andere spreidmiddelen gebruikt, waaronder de kralenspreider of Tübingen-buig-spreidorthese. Omdat deze zo weinig voorkomen en niet worden geadviseerd vanuit de Werkgroep Kinderorthopaedie laten we ze hier achterwege.

Staat het spreidmiddel van je kind niet in dit overzicht? Vraag dan aan de kinderorthopeed waarom hij/zij voor een andere spreider heeft gekozen.

Pavlik-bandage

De Pavlik-bandage is voor kinderen tot zes maanden het standaardspreidmiddel bij heupdysplasie en bij heup(sub)luxatie. Alleen als een kind te sterk is voor de Pavlik-bandage is er een indicatie om een ander spreidmiddel te kiezen.

De bandage bestaat over het algemeen uit katoenen banden versterkt met nylon, voorzien van enkel-/voetmanchetten van geperforeerde kunststof. Het rompgedeelte is een vest van vilt. Hieraan zitten banden met sluitingen voor het instellen van de borstomvang en verstelbare sluitingen voor het instellen van de schouderbanden. De trekbanden worden onder de knie met een rondom aangelegde klittenbandsluiting vastgezet.

Er zijn verschillende fabrikanten die deze spreider maken en daarom zijn er meerdere varianten. Deze verschillen vooral in de manier waarop de bandage wordt ingesteld en vastgemaakt. Dit kan met klittenband, gespen of een combinatie hiervan.

Met de banden die vanaf het borstbeen naar de benen lopen, wordt de instelling van de bandage bepaald. Doordat de benen worden opgetrokken, komt de heupkop beter in de heupkom te staan. Als de kinderorthopeed de voorkeur heeft voor het opbouwen van de behandeling wordt de bandage regelmatig bijgesteld totdat de vereiste spreidstand is bereikt. Anders wordt de bandage meteen op de benodigde spreidstand ingesteld.

Ben je lid van de vereniging? Bekijk dan onze video en tips over de Pavlik-bandage!

De Pavlik-bandage is in meerdere maten verkrijgbaar.

Waar moet ik op letten bij de Pavlik-bandage?

Laat je goed voorlichten over welke sluitingen je wél mag openen en welke niet! Zet eventueel streepjes op de banden om te onthouden hoe ze moeten worden vastgemaakt. Ook kun je direct na het aanmeten een foto maken zodat je kunt zien hoe de bandage hoort te zitten. Daarnaast kun je vragen of je een filmpje mag maken terwijl de gipsverbandmeester of instrumentmaker de bandage aandoet bij je kind.

Bij het aandoen van de Pavlik-bandage is het belangrijk dat de banden niet te strak, maar ook niet te los zitten. Onder de borstband moeten 1 à 2 vingers kunnen, onder het klittenband om de benen en voeten 1 vinger. Geeft je kind veel voeding terug? Doe de borstband dan tijdens en na het drinken wat losser. Zet hem na een half uurtje weer op de normale stand.

De borstband moet op dezelfde hoogte als de tepels zitten en voldoende ruimte onder de oksels hebben. Neem contact op met het ziekenhuis als dit niet meer het geval is.

Als de Pavlik-bandage af gaat, is het de bedoeling dat je kind de benen gewoon beweegt. Het is normaal dat bij een enkelzijdige afwijking het been aan de kant van de afwijking in eerste instantie minder beweegt dan het andere been. Als het been helemaal niet meer beweegt of als je kind de knie niet meer kan strekken, moet je contact opnemen met het ziekenhuis. Het is belangrijk om dit in de gaten te houden, omdat bij het te hoog optrekken van de bandage het risico op kopnecrose (het (gedeeltelijk) afsterven van de heupkop) en/of een zenuwbeknelling groter wordt.

Het is belangrijk dat de band aan de binnenzijde van de knie niet over de knie naar de buitenzijde gaat als je kind beweegt. Gebeurt dit wel, neem dan contact op met de gipskamer of instrumentmaker om de instellingen te laten controleren.

Als er kleding onder de Pavlik-bandage mag worden gedragen, kies dan voor een nauwsluitende broek van dunne stof. Dikke stof vergroot het risico op zenuwbeknelling.

Heeft je kind koude voeten of onderbenen en/of drukplekken door de spreider neem dan contact op met de gipskamer of de instrumentmaker.

Lees ook ‘Wat mag wel en niet tijdens een spreidbehandeling?’.

Campspreider

Als een kind te groot of te sterk is (geworden) voor de Pavlik-bandage wordt meestal gekozen voor de Campspreider. Deze is te gebruiken tot een kind gaat staan en lopen.

De Campspreider heeft een rugdeel van kunststof, waarvan een gedeelte is bekleed met zacht polyethyleenfoam. Hieraan is een buikband bevestigd die wordt gesloten met behulp van klittenband. Het rugdeel is voorzien van verstelbare stalen baleinen. Aan het rugdeel zijn twee kunststof dijbeenmanchetten bevestigd, die aan de achterkant zijn verbonden met de baleinen. Aan de voorkant zit een stalen stang vast aan beide manchetten.

Deze zorgt ervoor dat de benen niet naar elkaar kunnen worden geduwd en kan worden versteld om de spreidhouding aan te passen. De manchetten worden om de bovenbenen gesloten met een klittenbandsluiting.

Ben je lid van de vereniging? Bekijk dan onze video en tips over de Campspreider!

Er zijn meerdere fabrikanten die de Campspreider maken, waardoor er verschillende uitvoeringen zijn. Ook is hij in verschillende maten verkrijgbaar.

Waar moet ik op letten bij de Campspreider?

Bij het aandoen van de Campspreider is het belangrijk dat de manchetten om de bovenbenen strak genoeg worden vastgemaakt: er moet nog één vinger tussen kunnen. Ook is het belangrijk om er op te letten dat de beenmanchetten niet in de knieholte drukken. Dit kan drukplekken veroorzaken.

De buikband hoeft niet strak te zitten. Zakt de spreider af? Haal de buikband dan eerst onder de stang aan de voorkant door voor je hem vastmaakt.

Heeft je kind koude voeten of onderbenen en/of drukplekken door de spreider? Neem dan contact op met de gipskamer of de instrumentmaker.

Lees ook ‘Wat mag wel en niet tijdens een spreidbehandeling?’.

Dr. Visser-spreidbeugel

Net als de Campspreider wordt ook de dr. Visser-spreidbeugel gebruikt als de Pavlik-bandage geen optie (meer) is.

Deze spreider heeft een rugdeel van kunststof, waarvan een gedeelte is bekleed met zacht polyethyleenfoam. Hieraan is een buikband bevestigd die wordt gesloten met behulp van klittenband. Tussen het rugdeel en het dijbeenmanchet bevindt zich een kunststof scharnier. De benen hebben daardoor een beperkte bewegingsvrijheid. Het rugdeel is in de breedte verstelbaar. De beugel is te gebruiken tot het kind gaat lopen en is in verschillende maten verkrijgbaar.

In samenwerking met Hans Berkman, gipsverbandmeester in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht, heeft de Vereniging Afwijkende Heupontwikkeling in 2004 een handleiding gemaakt waarin het aandoen van de spreidbeugel aan de hand van foto's wordt gedemonstreerd. De handleiding is goedgekeurd door onze Medische Adviesraad en wordt door Basko Healthcare bij de spreidbeugel geleverd.

De handleiding is te downloaden bij de brochures.

Ben je lid van de vereniging? Bekijk dan onze video en overige tips over de dr. Visser-spreidbeugel!

Waar moet ik op letten bij de dr. Visser-spreidbeugel?

Bij het aandoen van de spreider is het belangrijk dat de manchetten om de bovenbenen strak genoeg worden vastgemaakt: er moet nog één vinger tussen kunnen. De band om de buik mag losser zitten. Ook is het belangrijk om er op te letten dat de beenmanchetten niet in de knieholte drukken. Dit kan drukplekken veroorzaken.

De onderkant van de plaat aan de achterkant van de dr. Visser-spreidbeugel moet op dezelfde hoogte zitten als de onderkant van de billen.

De schroeven van de dr. Visser-spreidbeugel gaan soms los. Het is verstandig dit af en toe te controleren en ze eventueel zelf aan te draaien. Hiervoor hoef je niet naar het ziekenhuis te gaan.

Heeft je kind koude voeten of onderbenen en/of drukplekken door de spreider neem dan contact op met de gipskamer of de instrumentmaker.

Lees ook ‘Wat mag wel en niet tijdens een spreidbehandeling?’.

Hilgenreinerbeugel

De Hilgenreinerbeugel wordt ook wel een loopbeugel genoemd en is bedoeld voor kinderen die gaan staan en lopen terwijl de spreidbehandeling nog niet is afgerond. Het gebruik van deze spreider valt niet binnen de richtlijn voor de behandeling van kinderen tot één jaar. De richtlijn adviseert om de spreidbehandeling te stoppen als een kind 1 wordt en deze spreider wordt over het algemeen pas na de leeftijd van twaalf maanden gebruikt. Het kan zijn dat de behandelend kinderorthopeed ervoor kiest af te wijken van de richtlijn. Hier moeten ouders altijd over worden geïnformeerd en het moet ook beargumenteerd worden vastgelegd in het dossier van het kind.

De Hilgenreinerbeugel bestaat uit een leren band, verstevigd met metaal, die om het middel wordt gedragen. Aan de voorkant sluit de band met klittenband of gespen. Aan het ruggedeelte van deze loopbeugel zit een verlengstuk langs het dijbeen. Hieraan zit een stalen plaatje waaraan het dijbeenmanchet is bevestigd. Dit stalen plaatje beweegt dankzij een scharnier ter hoogte van de heup beperkt mee met het been.

Deze beugel wordt op maat gemaakt door de instrumentmaker of gipsverbandmeester.

Ben je lid van de vereniging? Bekijk dan onze video en tips over de Hilgenreinerbeugel!

Waar moet ik op letten bij de Hilgenreinerbeugel?

Het is belangrijk om op te letten of je kind drukplekken heeft. Is dit het geval of heeft het koude voeten of onderbenen? Neem dan contact op met de gipskamer of instrumentmaker.

Lees ook ‘Wat mag wel en niet tijdens een spreidbehandeling?’.

Tweede leven voor overbodig geworden spreidmiddelen

Is je kind uitbehandeld en wil je de gebruikte spreidmiddelen wegdoen? Je kunt ze weggeven in onze Facebookgroep zodat andere ouders een reserve-exemplaar hebben. Je kunt ook in het ziekenhuis vragen of ze ze daar inzamelen voor hergebruik in landen waar minder voorzieningen zijn.

Bij heupsubluxatie en heupluxatie (op een echo gemeten als Graf D, Graf III of Graf IV) wordt direct gestart met een spreidbehandeling met een Pavlik-bandage. Na drie tot vier weken volgt een eerste controle met echo om te kijken of de behandeling aanslaat en de heupkop in de kom staat. Als dit het geval is, wordt de behandeling voortgezet.

Is dit niet het geval dan wordt na nogmaals drie tot vier weken opnieuw met behulp van een echo gecontroleerd of er verbetering is. Staat de heupkop dan nog steeds niet in de kom dan zal de kinderorthopeed een gesloten repositie inplannen om (in de meeste gevallen) onder narcose de heupkop terug in de kom te plaatsen. Soms wordt een gesloten repositie gecombineerd met een adductoren- en/of psoastenotomie. Lukt een gesloten repositie niet dan wordt een open repositie gedaan.

Het kan zijn dat de behandelend kinderorthopeed ervoor kiest af te wijken van de richtlijn. Hier moeten ouders altijd over worden geïnformeerd en het moet ook beargumenteerd worden vastgelegd in het dossier van het kind.

Soms wordt een kind voorafgaand aan de repositie in tractie gelegd.

Na een repositie volgt altijd een gipsbroek voor de periode van drie maanden.

Gesloten repositie

Bij een gesloten repositie wordt onder narcose met behulp van een arthrogram of een echo gekeken of de heupkop goed in de kom past. Als dit is gelukt, wordt een gipsbroek aangelegd voor de duur van drie maanden om de heup in de juiste positie te houden.

Lukt het niet om de heupkop in de kom te krijgen of blijft de heupkop niet goed in de kom staan, dan zal een open repositie worden gedaan.

Adductoren- en/of psoastenotomie

Soms blijkt tijdens het doen van een gesloten repositie dat de heupkop wel in de kom wil, maar door een te hoge spierspanning weer uit de kom wordt getrokken. In dat geval is het nodig om de te korte spieren in de lies te verlengen. Dit wordt een tenotomie genoemd. Hierdoor verlaagt de spierspanning en blijft de heupkop beter in de kom staan. Ook wordt de druk op de heupkop hiermee verlaagd wat de kans op kopnecrose (het afsterven van de heupkop) verkleint.

Open repositie

Bij een open repositie wordt het heupgewricht via een klein sneetje open gemaakt om weefsel dat de heupkop uit de kom duwt te verwijderen. Eventueel uitgerekt gewrichtskapsel, dat het gewricht bij elkaar houdt, kan tijdens deze operatie strakker worden gemaakt. Na afloop wordt een gipsbroek aangelegd voor de duur van drie maanden.

Tractie

Sommige kinderorthopeden kiezen ervoor om een kind voorafgaand aan een repositie in tractie te leggen om de spieren rond het gewricht op te rekken. De gedachte hierachter is dat het daardoor niet nodig is om een tenotomie te doen tijdens de gesloten repositie.

Tijdens deze behandeling ligt het kind op bed, meestal met de benen in de lucht. Aan de benen worden gewichten bevestigd, waardoor de verkorte spieren voorzichtig worden opgerekt. In de loop van de behandeling worden de benen elke dag iets verder gespreid.

De tractiebehandeling duurt over het algemeen een aantal dagen tot een aantal weken, afhankelijk van de ernst van de afwijking en de voorkeuren van de kinderorthopeed. De behandeling is in principe niet pijnlijk. Als een kind toch pijn heeft, moet de instelling van de gewichten worden gecontroleerd en indien nodig worden aangepast.

Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat kinderen die met tractie zijn behandeld minder vaak een tenotomie nodig hebben of dat ze op een andere manier een beter verloop van de behandeling hebben dan kinderen die niet zijn behandeld met tractie. In de richtlijn voor de behandeling van heup(sub)luxatie bij kinderen tot één jaar wordt tractie niet geadviseerd.

Het kan zijn dat de behandelend kinderorthopeed ervoor kiest af te wijken van de richtlijn. Hier moeten ouders altijd over worden geïnformeerd en het moet ook beargumenteerd worden vastgelegd in het dossier van het kind.

Gipsbroek

Na een gesloten of open repositie wordt altijd een gipsbroek aangelegd voor de duur van drie maanden.

Een gipsbroek is een rondom aangelegd verband van lichtgewicht kunststof dat wordt aangebracht vanaf de taille tot aan de enkels of de tenen, met een uitsparing in het kruis. De binnenkant bestaat uit een wattenlaag met een stoffen bekleding ter bescherming van de huid. Sommige ziekenhuizen gebruiken zwemgips waardoor kinderen ondanks de gipsbroek onder de douche of in bad kunnen.

Hoe de gipsbroek er precies uit komt te zien, wordt pas tijdens het aanleggen duidelijk omdat dan kan worden gekeken in welke houding de heupkop goed in de kom staat. Daarnaast heeft ook elke kinderorthopeed een eigen werkwijze waardoor er vaak kleine verschillen zijn. Soms wordt voor extra stevigheid ook nog een stok tussen de benen geplaatst en meegegipst.

Het doel van de gipsbroek is om ervoor te zorgen dat de heupkop goed op zijn plek in de heupkom blijft staan. Na een repositie blijft hij drie maanden zitten. Daardoor krijgt de kom de tijd zich te gaan ontwikkelen en kunnen de weefsels rond het gewricht ook herstellen.

In sommige ziekenhuizen wordt tussentijds een zogenaamde ‘gipswissel’ gedaan, waarbij de gipsbroek halverwege de behandelperiode wordt vervangen. Een nadeel hiervan is dat er weer narcose nodig is. De richtlijn voor de behandeling van kinderen met heup(sub)luxatie tot één jaar adviseert om dit niet standaard te doen.

Hoewel het vooraf misschien onmogelijk lijkt, kunnen kinderen zich ook met een gipsbroek verder ontwikkelen. Uiteraard speelt leeftijd hierbij een rol, maar het komt geregeld voor dat kinderen leren omrollen en gaan kruipen met de gipsbroek door zich met de armen af te zetten. Een rola kan hier ook bij helpen. Wat oudere kinderen kunnen zelfs gaan staan, lopen en klauteren terwijl ze in het gips zitten!

Ben je lid van de vereniging? Bij de ledeninformatie vind je heel veel tips over het omgaan met een gipsbroek bij een baby! Daarnaast vind je daar ook onze video’s over de gipsbroek en hoe je de luier verschoont!

Waar moet ik op letten bij een gipsbroek?

Til je kind in het gips nooit alleen op onder de oksels want dan hangt het gips aan de heupen. Ondersteun het daarom onder de billen. In de video over de gipsbroek bij de ledeninformatie wordt gedemonstreerd hoe je je kind veilig kunt optillen.

Zorg ook in bed, in de stoel en in de wandelwagen of buggy voor goede ondersteuning. Om te voorkomen dat de rand van de gipsbroek in de rug drukt, kun je een dubbelgevouwen handdoek aansluitend op de gipsbroek onder het bovenste deel van de romp en het hoofd leggen. Onder de benen kun je een kussen (bijvoorbeeld een nekkussen) of opgerolde handdoek leggen. Dit helpt ook om te voorkomen dat de gipsbroek in de rug drukt.

Laat je kind dagelijks op de buik spelen, tenzij door de arts is aangegeven dat dit niet mag. Dit is belangrijk voor de motorische ontwikkeling en draagt ook bij aan het voorkomen van afplatting van het hoofd. Afhankelijk van de houding waarin je kind is ingegipst, kan het prettig zijn om een kussen onder het bovenlichaam te leggen zodat het wat makkelijker het hoofd kan optillen.

Controleer regelmatig:

  • of het gips niet te strak zit;
  • of er geen scherpe randen of uitsteeksels aan het gips zitten;
  • of de tenen mooi roze zijn;
  • of de voeten niet te koud of te warm zijn;
  • of de tenen kunnen bewegen;
  • of de tenen niet opzwellen;
  • of de voeten niet in het gips verdwijnen;
  • of het kind mooi recht in het gips blijft liggen;
  • of er geen smetplekken ontstaan onder het gips, vooral op de rug (een onaangename geur kan wijzen op een doorligwond).

Neem bij twijfel altijd contact op met de gipskamer van het ziekenhuis. Je kunt beter tien keer voor niets bellen dan één keer te weinig.

Hoe wordt de gipsbroek verwijderd?

Aan het einde van de gipsperiode wordt de gipsbroek verwijderd op de gipskamer. Voor het harde, buitenste gedeelte wordt een speciale zaag gebruikt die het gips kapot trilt. Voor de zachte delen van de gipsbroek wordt een schaar gebruikt.

Nadat de gipsbroek is verwijderd, blijven de benen in een spreidstand liggen. Dit kan enkele dagen tot een aantal weken duren. Ga dit niet geforceerd corrigeren!
De huid is vaak schilferig door de dode huidcellen waardoor jeuk kan ontstaan. Soms zijn er ook wat wondjes te zien. In bad gaan kan daardoor pijnlijk zijn. Smeer de benen de eerste dagen regelmatig in zodat de huid kan herstellen.

Het kan zijn dat er spierpijn ontstaat als de gipsbroek af is doordat de steun van de gipsbroek wegvalt. Hiervoor kun je eventueel kinderparacetamol geven volgens de dosering op de verpakking.

Afhankelijk van de ernst van de dysplasie kan het na de gipsperiode nodig zijn om nog verder te behandelen. Hiervoor wordt meestal de Campspreider of dr. Visser-spreidbeugel gebruikt.

Als de heupluxatie of heupsubluxatie succesvol is behandeld met een Pavlik-bandage of ander spreidmiddel wordt verder gegaan met de spreidbehandeling tot de heup normaal is en er geen sprake meer is van heupdysplasie of tot het kind twaalf maanden is. De behandeling is dan gelijk aan die van andere kinderen met heupdysplasie.

Is de luxatie of subluxatie behandeld met een gipsbroek dan hangt het ervan af hoe de heupkom zich tijdens de gipsperiode heeft ontwikkeld. Soms is deze bij het verwijderen van de gipsbroek al normaal, maar meestal is er nog sprake van een zogenaamde restdysplasie. In dat geval wordt, als het kind nog geen twaalf maanden is, nog een spreidmiddel gegeven om de dysplasie te behandelen. De behandeling is dan gelijk aan die van andere kinderen met heupdysplasie.

Soms is de heup na het verwijderen van de gipsbroek of als een kind twaalf maanden is nog instabiel. De weefsels rondom het gewricht zijn dan nog niet sterk genoeg om de kop samen met de kom goed op zijn plaats te houden. In dat geval wordt er soms voor gekozen om ook na de leeftijd van twaalf maanden een spreidmiddel aan te meten. Het verschilt per arts hoe hiermee wordt omgegaan. Je kunt de behandelend arts altijd vragen waarom voor een bepaalde werkwijze wordt gekozen.

Ondanks de screening door de Jeugdgezondheidszorg komt het soms voor dat heupdysplasie later wordt ontdekt. Dit komt doordat er niet altijd lichamelijke beperkingen optreden bij een baby met heupdysplasie. Ook een dubbelzijdige afwijking is moeilijker op te sporen omdat er dan niet altijd sprake is van een verschil tussen het linkerbeen en rechterbeen.

Steeds meer kinderorthopeden stoppen de spreidbehandeling rond de leeftijd van twaalf maanden. Als de heupdysplasie pas na deze leeftijd wordt opgespoord, starten zij ook geen spreidbehandeling meer. Als het heupgewricht stabiel is, geeft het gaan staan en lopen een goede stimulans aan de heupkom om zich te ontwikkelen. De behandeling bestaat dan uit regelmatige controles waarbij een röntgenfoto wordt gemaakt om te kijken of de heup verbetert.

Sommige kinderorthopeden kiezen ervoor om na de leeftijd van twaalf maanden wel door te gaan (of te starten) met spreiden tot een kind ongeveer twee jaar is. In die gevallen wordt meestal een zogenaamde loopbeugel zoals de Hilgenreinerbeugel gebruikt omdat kinderen daar makkelijker mee kunnen gaan staan en lopen.

In de meeste gevallen ontwikkelt de heup zich in de periode na de spreidbehandeling zodanig dat er verder geen behandeling meer nodig is. Een enkele keer is het nodig om op peuter- of kleuterleeftijd een operatie te doen om de vorm van de heupkom te verbeteren en/of de stand van de heupkop aan te passen.

Ondanks de screening door de Jeugdgezondheidszorg komt het soms voor dat een heupafwijking later wordt ontdekt. Dit kan komen doordat er niet altijd lichamelijke beperkingen optreden bij een baby met een heupafwijking. Ook een dubbelzijdige afwijking is moeilijker op te sporen omdat er dan niet altijd sprake is van een verschil tussen het linkerbeen en rechterbeen.

Bij kinderen met een heupluxatie of heupsubluxatie die niet is ontdekt op babyleeftijd wordt de afwijking vaak alsnog ontdekt doordat ze niet gaan staan en lopen of doordat ze een afwijkende houding en looppatroon hebben. Ze staan met een holle rug en lopen waggelend.

Omdat een spreidbehandeling op deze leeftijd geen zin meer heeft, wordt over het algemeen op korte termijn een repositie gepland. Afhankelijk van de ernst van de afwijking kan dit een gesloten repositie of een open repositie zijn. Als er ook sprake is van een ernstige dysplasie wordt meestal ook meteen een operatie gedaan om de vorm van de kom en/of de stand van de heupkop te verbeteren.

Als tussen het tweede en vierde jaar, met uitloop naar zes jaar, nog steeds sprake is van dysplasie is het noodzakelijk om de overdekking van de heupkop te verbeteren met een operatie. Daarmee kan worden voorkomen dat een kind klachten krijgt door de heupafwijking.

Er zijn meerdere operaties mogelijk om dit te doen. De kinderorthopeed bepaalt op basis van de heupafwijking en zijn of haar expertise welke operatie nodig is. De meest voorkomende operaties voor het verbeteren van de vorm van de heupkom zijn een bekken- of Salter-osteotomie of een Pemberton-osteotomie. Als het nodig is om de stand van de heupkop te veranderen dan doet men dit met een femurosteotomie.

Opname in een ziekenhuis is een ingrijpende ervaring voor een kind. Dat geldt voor kinderen van alle leeftijden, ook voor baby’s. Zelfs kinderen die thuis tamelijk rustig en meegaand zijn, gedragen zich in een ziekenhuis vaak heel anders. Dit kan verschillende oorzaken hebben: kinderen zijn bang voor pijn, worden angstig door de vreemde omgeving of zijn van streek omdat ze van hun ouders worden gescheiden.

Hieronder staan een aantal tips om het verblijf van je kind in het ziekenhuis minder ingrijpend te maken.

  • Het is goed om bij je kind te blijven slapen in het ziekenhuis. Blijven slapen (rooming-in) is in bijna elk ziekenhuis toegestaan. Vraag hier van tevoren naar.
  • Een peuter of kleuter heeft er baat bij als je van tevoren vertelt wat er gaat gebeuren. Deze voorbereiding maakt je aanwezigheid tijdens het ziekenhuisverblijf overigens niet overbodig! Als je bij je kind blijft, kun je het stap voor stap begeleiden. Je kunt hierbij ook het boekje Tessa in het ziekenhuis gebruiken.
  • Als je kind onder narcose wordt gebracht, is het goed als je daarbij aanwezig bent. Dit vermindert de angst bij je kind. Ook bij het wakker worden uit de narcose is jouw aanwezigheid belangrijk. Er kan over het algemeen maar één ouder mee naar de operatiekamer. Overleg met je partner wie van jullie meegaat. Als het voor jullie niet uitmaakt en je kind is al wat groter, kun je ook aan hem of haar vragen wie het mee wil nemen.
  • Je kunt je kind zoveel mogelijk zelf verzorgen, eventueel met hulp van de verpleegkundige. Je kind voelt zich veiliger en bovendien kan een kind vaak eerder naar huis als blijkt dat je de zorg alleen aankunt.
  • Stel je kind gerust als het, eenmaal thuis, ‘s nachts wakker wordt en wees niet bang om het wat te verwennen. Veel kinderen hebben de eerste weken na een ziekenhuisopname slaapproblemen. Deze lossen zich na verloop van tijd meestal vanzelf op.

Voor meer informatie over opname van je kind in een ziekenhuis kun je ook kijken op de website van de Stichting Kind & Ziekenhuis.

Bekken- of Salter-osteotomie

Deze operatie heeft als doel het verbeteren van de vorm van de heupkom zodat hij de heupkop beter overdekt. Hij is vooral geschikt voor de behandeling van lichte dysplasie.

Het bekken wordt net boven de kom doorgezaagd (osteotomie = doorzagen) waarna een wigvormig stukje bot uit de bekkenkam wordt gehaald en in de opening in het bekken wordt geplaatst. Hierdoor ontstaat een beter gevormde heupkom. Met behulp van metalen of oplosbare pennetjes wordt gezorgd dat het stukje bot goed blijft zitten.

Salter-osteotomie bekkenosteotomie Salter osteotomy heupdysplasie ddh hip dysplasia

Deze operatie heeft bij meisjes geen invloed op de kans op een normale bevalling (op volwassen leeftijd).

Na afloop van de operatie wordt een gipsbroek aangelegd, meestal voor zes weken. Als hij wordt gecombineerd met een gesloten of open repositie moet de gipsbroek meestal twaalf weken of drie maanden blijven zitten.

De opname duurt meestal een à twee dagen. Dit hangt ook af van hoeveel pijn het kind heeft en of het nog veel last heeft van de narcose.

Na verloop van tijd moeten de metalen pennetjes weer worden verwijderd. Dit kan meestal in dagopname, maar soms is een opname op de kinderafdeling nodig. Als oplosbare pennetjes zijn gebruikt, hoeven deze niet te worden verwijderd.

Pemberton-osteotomie

Ook deze operatie heeft als doel het verbeteren van de vorm van de heupkom om zo een betere overdekking van de heupkop te krijgen. Bij deze operatie kan een grotere afwijking worden gecorrigeerd dan bij een Salter-osteotomie. In verband met de ontwikkeling van het bekken kan deze operatie uiterlijk op zesjarige leeftijd worden gedaan.

Vlak boven de heupkom wordt een inkeping in het bekken gemaakt waarna het losgemaakte deel beter over de heupkop wordt gekanteld. In de ruimte die hierdoor ontstaat, wordt een stukje bot geplaatst.

Pemberton-osteotomie Pemberton osteotomy ddh hip dysplasia

Deze operatie heeft bij meisjes geen invloed op de kans op een normale bevalling (op volwassen leeftijd).

Na afloop van de operatie wordt een gipsbroek aangelegd, meestal voor zes weken. Als de operatie wordt gecombineerd met een gesloten of open repositie moet de gipsbroek meestal twaalf weken of drie maanden blijven zitten.

De opname duurt meestal een à twee dagen. Dit hangt ook af van hoeveel pijn het kind heeft en of het nog veel last heeft van de narcose.

Femurosteotomie

Soms is het nodig om een verandering in de stand van de heupkop aan te brengen omdat deze bijvoorbeeld te veel naar voren staat en te steil is.

Bij deze operatie wordt het bovenbeen (femur) doorgezaagd. De heupkop wordt in de juiste stand gezet en daarna wordt hij met behulp van een plaatje en schroeven in die positie vastgezet.

 femurosteotomie dvo femur osteotomy ddh hip dysplasia

Na afloop van de operatie wordt een gipsbroek aangelegd, meestal voor zes weken. Als de operatie wordt gecombineerd met een gesloten of open repositie moet de gipsbroek meestal twaalf weken of drie maanden blijven zitten.

Na verloop van tijd moeten het plaatje en de schroeven weer worden verwijderd. Dit kan meestal in dagopname, maar soms is een opname op de kinderafdeling nodig.

Omdat het bot na het verwijderen van het plaatje en de schroeven tijdelijk wat minder sterk is, mag het geopereerde been even minder worden belast. Dus niet gymmen op school, niet springen en stoeien en liever ook niet fietsen, vanwege mogelijke valpartijen. Rennen en springen is bij jonge kinderen niet altijd te voorkomen, maar het advies is om dit toch zoveel mogelijk af te remmen.

Na deze operatie lopen kinderen een tijdje mank. Dit komt doordat de werking van de bilspier wordt beïnvloed door het veranderen van de stand van het bovenbeen. Bij jonge kinderen wordt dit na verloop van tijd weer minder. Naarmate de leeftijd oploopt, kan het zijn dat er wel een mankend looppatroon blijft bestaan.

Een andere naam voor deze operatie is deroterende variserende osteotomie, ook wel afgekort tot DVO. Deze operatie wordt gedaan als de stand van de heupkop te ver naar voren en te steil is. Is de stand juist niet steil genoeg dan kan een deroterende valgiserende osteotomie worden gedaan. De kinderorthopeed kan uitleggen waarom wordt gekozen voor de ene of de andere techniek.

Ook met gespreide benen kan je kind leren omrollen, zitten, kruipen, staan en lopen. Het neurologische proces van deze ontwikkeling gaat ook tijdens de spreidbehandeling en met een eventuele gipsbroek gewoon door. Wel kan de volgorde waarin het kind dingen gaat doen wat anders zijn. Je kind kan bijvoorbeeld wat eerder gaan kletsen en de handen ontdekken. Als er al enige achterstand optreedt, dan wordt deze snel weer ingehaald zodra het spreidmiddel overdag af mag. Na een lange spreidperiode duurt het soms wel wat langer voordat de benen weer helemaal gestrekt kunnen worden.

Na de spreidbehandeling is de rompbalans vaak verminderd omdat een kind in een spreidmiddel zonder inspanning stabiel zit. Bij 80% van de kinderen gaat dit vanzelf weer over. Zes weken na de spreidperiode is het bewegingspatroon vaak al sterk verbeterd.

Informatie hoe je je kind kunt helpen bij de motorische ontwikkeling vind je op de pagina met algemene tips, inclusief een video waarin een aantal dingen worden voorgedaan.

Tijdens en na de behandeling van een heupluxatie met een spreidmiddel en/of gipsbroek is fysiotherapie niet altijd noodzakelijk. Bewegen in het eigen tempo van het kind is over het algemeen voldoende om alle vaardigheden (weer) op te bouwen. Soms worden kinderen gefrustreerd als ze iets willen dat ze nog niet goed kunnen. Hoewel dit niet leuk is om naar te kijken, is deze frustratie voor een deel ook nodig om het uiteindelijk toch voor elkaar te krijgen. Die zorgt er namelijk voor dat ze het blijven proberen.

De meeste kinderen (80%) herstellen snel na het dragen van een spreidmiddel of gipsbroek. Er is dan geen behandeling door een kinderfysiotherapeut nodig. Sommige ouders vinden het wel fijn om wat handvatten te krijgen over het omgaan met hun kind in een spreidmiddel of gipsbroek. Dat gaat dan vooral over het optillen en vasthouden van het kind en het spelenderwijs stimuleren van de motorische ontwikkeling. Ook zonder kinderfysiotherapie zal het kind zich gaan ontwikkelen.

In een enkel geval ontstaat er tijdens de behandeling een grote achterstand in de motorische ontwikkeling. Dan is het verstandig een kinderfysiotherapeut in te schakelen om te helpen de achterstand in te halen. De kinderfysiotherapeut kan met behulp van bepaalde tests kijken of er sprake is van een motorische achterstand of dat het kind angst heeft gekregen om te bewegen. Door tips en oefeningen kan het kind worden gestimuleerd om weer te gaan bewegen. Als er sprake is van een motorische achterstand kan deze door de kinderfysiotherapeut worden behandeld.

De volgende symptomen wijzen erop dat een kind na een spreidmiddel of gipsbroek motorisch anders reageert dan kinderen zonder heupprobleem:

  • Het kind onderneemt weinig en gaat onwennig om met de benen.
  • Het kind valt vaker dan andere kinderen.
  • Het evenwicht op het aangedane been is weg of in mindere mate teruggekomen.
  • Het kind negeert de minder goede kant.
  • Het kind kan de benen niet goed sluiten (bijvoorbeeld met zwemmen).
  • Het kind ontziet het aangedane been.
  • Het kind is erg voorzichtig en bang.
  • Het kind heeft coördinatieproblemen.

Kinderen die eerder een spreidmiddel hebben gedragen, kunnen later toch nog de aangedane kant ontzien. Een paar maanden oefenen met bijvoorbeeld hinkelen, kan helpen om het kind die bewegingen weer te laten maken.

Om het kind te stimuleren om meer vertrouwen in zijn/haar lichaam te krijgen, is het belangrijk dat je iets vindt dat voor je kind een uitdaging is of waar je kind interesse in heeft. Op zo’n manier raakt je kind gemotiveerd om (on)bewust weer lekker te gaan bewegen.

Na de gipsperiode is het belangrijk dat ook het geopereerde been weer gaat bewegen en dat ermee wordt gelopen. Dit is goed voor het behoud en de opbouw van spierweefsel en spierkracht. Spierweefsel en spierkracht nemen alleen toe door de spieren te gebruiken.

Bij dit alles is het heel belangrijk dat het kind leert bewegen binnen zijn/haar eigen pijngrens. Deze grens kan het spelenderwijs proberen te verleggen.

Twijfel je als ouder over de ontwikkeling van je kind? Vraag dan advies op het consultatiebureau en/of overleg met de kinderorthopeed of behandeling door een kinderfysiotherapeut zinvol is.

Op deze website kun je een kinderfysiotherapeut bij jou in de buurt zoeken.

De meest voorkomende complicaties tijdens de spreidbehandeling is beknelling van de zenuw die het strekken van de knie aanstuurt. Dit kan gebeuren in de eerste dagen na het aanmeten of verstellen van de Pavlik-bandage en is te herkennen aan het niet meer kunnen strekken van de knie. Als dit gebeurt, is het belangrijk om contact op te nemen met het ziekenhuis om de instellingen van de Pavlik-bandage te controleren. Het wat losser doen van de bandage of hem enkele dagen aflaten, zorgt dat de zenuw weer herstelt, maar dit moet altijd in overleg met de behandelend arts.

Een andere complicatie is avasculaire kopnecrose. Bij deze complicatie is er sprake van een tijdelijk verstoorde bloedtoevoer naar de heupkop. Dit kan ervoor zorgen dat de heupkop zich gedurende de groei niet goed ontwikkelt en een afwijkende vorm krijgt. Hoe groot de gevolgen zijn, hangt af van de ernst van de verstoring van de bloedtoevoer en wordt vaak pas in de loop van de jaren duidelijk.