Epifysiolyse komt meestal voor bij kinderen tussen de 9 en 16 jaar. De twee delen van de heupkop verschuiven dan ten opzichte van elkaar. Daardoor verandert de vorm van de heup. Dat is pijnlijk voor je kind. Op deze pagina lees je wat epifysiolyse precies is en hoe dit kan ontstaan.
De informatie op deze pagina is gecontroleerd door leden van onze Medische Adviesraad.
Wat is epifysiolyse?
Epifysiolyse is een probleem aan de heupkop waarbij de groeischijf de hoofdrol speelt. Zolang een kind in de groei is, bestaat de heupkop uit twee botdelen met daartussen een groeischijf van kraakbeen. Bij epifysiolyse verschuiven de twee botdelen ten opzichte van elkaar. Hierdoor verandert de heup van vorm.
Epifysiolyse komt alleen voor bij kinderen die nog in de groei zijn. Het is alsof het ronde deel bovenaan het been (de heupkop) wegglijdt van de rest van het been. Denk aan een ijsbolletje dat van een ijshoorntje afglijdt. Het kan gebeuren aan één heup, maar soms ook aan allebei. Epifysiolyse wordt ook wel Slipped Capital Femoral Epiphysis of SCFE genoemd.
Je kunt epifysiolyse een beetje vergelijken met een gebroken heup, maar dan bij kinderen. De groeischijf is gemaakt van zacht kraakbeen. Het is het meest kwetsbare deel van de heup. Er kan opeens een breuk ontstaan, bijvoorbeeld als het kind valt. Maar het kan ook langzaam gebeuren. Bijvoorbeeld over een periode van enkele weken of maanden. De oorzaak van de afglijding is dan niet duidelijk.
Wat is de oorzaak?
Niemand weet precies waardoor epifysiolyse komt. Er zijn een paar dingen die mogelijk meespelen. Denk aan de positie waarin de heupkop staat, overgewicht en hormonen. Vaak gebeurt epifysiolyse langzaam, over een langere tijd. Het begint dan meestal in een periode waarin kinderen snel groeien, zoals aan het begin van de puberteit. Het kan ook acuut komen, bijvoorbeeld door een harde val.
Wie krijgen epifysiolyse?
Epifysiolyse komt vooral voor bij kinderen tussen 9 en 16 jaar oud. Het komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes. De meeste jongens hebben er rond hun dertiende last van. Meisjes meestal iets eerder. Het gebeurt bij de helft van deze kinderen aan beide heupen, maar meestal niet op hetzelfde moment. Als het bij één heup gebeurt, is het dus belangrijk om ook de andere kant goed in de gaten te houden. Vaak zijn de klachten aan de ene kant erger dan aan de andere kant. Als kinderen eenmaal uitgegroeid zijn, kunnen ze de aandoening niet meer krijgen.
Welke risico’s zijn er?
Sommige kinderen hebben meer kans op epifysiolyse, bijvoorbeeld door een schildklieraandoening of een andere hormoonstoornis. Kinderen die het al aan één kant hebben gehad, lopen meer risico om het ook aan de andere kant te krijgen. Daarom houden dokters deze kinderen extra goed in de gaten. Soms zelfs door de andere kant alvast te behandelen, zodat het daar niet ook gebeurt.
Dit vergroot ook de kans op epifysiolyse:
- Overgewicht.
- Het gebruik van medicijnen, zoals steroïden en groeihormoon.
- Problemen met de schildklier of bijnieren.
- Behandeling met straling.
- Botproblemen die samenhangen met een nierziekte.
Overgewicht kan de kans op epifysiolyse vergroten. Maar niet elk kind met overgewicht krijgt ook echt epifysiolyse. Het is een risicofactor, geen directe oorzaak. Ook is er niet altijd een duidelijke link tussen overgewicht en hoeveel klachten het kind heeft.
Is epifysiolyse erfelijk?
Epifysiolyse is niet erfelijk. Wel kan het zijn dat er risicofactoren in de familie zitten. Hebben meerdere familieleden bijvoorbeeld (erfelijke) hormoonproblemen? Dan heeft je kind een grotere kans om epifysiolyse te krijgen.
Hoe vaak komt epifysiolyse voor?
In Europa krijgen ongeveer 2 tot 10 op de 100.000 mensen epifysiolyse. Het wordt daarom een zeldzame ziekte genoemd. Het komt meer voor bij jongens dan bij meisjes.